Sadhana Pada
Sadhana Pada deel 2, over de scholing
Betreft: Sadhana, het tot stand brengen van het nagestreefde doel door eerst de leerling fysiek, mentaal, emotioneel en moreel geschikt te maken voor het beoefenen van de hogere trappen van Yoga.
1. Strenge zelftucht studie die leidt tot kennis voor Zelf en algehele zelfovergave (aan God) vormen het beginstadium van Yoga (Kriya Yoga).
2. (Kriya Yoga wordt beoefend) om het verzachten van de klesas (bezoekingen) en de toestand van Samadhi (eenheidsbeleving) teweeg te brengen.
3. Het gebrek aan werkelijkheidsbesef, het gevoel van “ik-ben-heid” of egoïsme, het gevoel van aangetrokken te worden tot en afgestoten te worden van de objecten het krachtige verlengen te leven (in het lichaam) zijn de grote bezoekingen of oorzaken van alle ellende in het leven.
4. Avidya, onwetendheid omtrent het werkelijke, is de oorsprong van de dingen die er na worden genoemd, of ze zich bevinden in sluimerende, ijle, afwisselende of verbreide toestand.
5. Avidya is respectievelijk het niet eeuwige, het onzuivere, zuivere, het boze, en het niet-zelf te houden voor het eeuwige, zuivere, het goede en het Atman.
6. Asmita is de identiteit os dooreenmengeling, als het ware, van de kracht van het bewustzijn (Parusha) met de kracht van het kernvermogen (Buddhi).
7. Die aantrekkelijkheid die samengaat met vreugde is Raga.
8. Die afkeer, die met pijn samengaat, is Dvesha.
9. Adhinivesah is de krachtige begeerte om in leven te blijven, die zelfs de geleerden (of de wijzen) beheerst.
10. Deze subtiele kunnen gereduceerd worden door ze terug tot hun oorsprong,
tot oplossing, te brengen.
11. Hun werkzame modificaties (wijzigingen) moeten door meditatie stilgelegd worden.
12. Het reservoir van Karmas welke geworteld zijn in Klesas brengt allerlei ervaringen in dit leven en in volgende levens.
13. Zolang de worteler er is (namelijk van Karmasayah) moet deze tot rijping komen en resulteren in levens van verschillende klasse, levensduur en ervaringen.
14. Ze hebben vreugde of smart als hun vrucht, al naar gelang hen oorzaak deugd of verdorvenheid (fout, gebrek, ondeugd) is.
15. Voor de mensen die onderscheidingsvermogen hebben ontwikkeld, is alles ellende wegens de pijnen (smart) als gevolg van verandering, bezorgdheid en tendensen en ook wegens de conflicten tussen het functioneren van de Gunas en de Vrittis (wijziging van het denkvermogen).
16. De ellende die er nog niet is, kan en moet vermeden worden.
17. De oorzaak van dat wat vermeden moet worden is de verenging van de Ziener met het Geziene.
18. Het Geziene (de objectieve kant van de manifestatie) wordt gevormd door de elementen en de zintuiglijke organen, heeft de aard van inzicht, werkzaamheid en stabiliteit (Satva, Ratjas, Tamas) en heeft ten doel (Purusha) ervaring en bevrijding (te schenken).
19. De stadia van de Gunas zijn : het bijzondere, het algemene, het gedifferentieerde en het ongedifferentieerde.
20. De Ziener (Purusha) is louter bewustzijn, maar hoewel zuiver, schijnt hij door middel van het denken waar te nemen.
21. Het bestaan alleen al van het geziene (namelijk dat er het geziene er is) is ter wille van Hem (d.w.z. Prakrti bestaat alleen ter wille van Hem).
22. Hoewel het voor hem wiens doel verwezenlijkt is als niet bestaand wordt ervaren, blijft het voor anderen bestaan, doordat het aan anderen (behalve hem) gemeen is.
23. Het doel van de verenging van Purusha en Prakrti is, dat Purusha het besef zal verkrijgen omtrent zijn ware aard, en ook de ontplooiing van de krachten, inherent in hem en Prakrti.
24. De oorzaak ervan is het gebrek aan besef omtrent zijn werkelijke aard.
25. Het uit elkaar houden van Purusha en Prakrti teweeggebracht door het verdrijven van Avidya is de ware remedie en dat is de bevrijding van de Ziener.
26. De ononderbroken beoefening van het besef van de werkelijke is de middel tot verdrijving (namelijk van Avidya).
27. In zijn geval wordt het hoogste stadium van verlichting bereikt.
28. Door beoefening van de bij elkaar horende Yogoefeningen ontstaat bij het teniet gaan van onzuiverheid de geestelijke verlichting, die zich ontwikkelt tot gewaar-zijn van de Werkelijkheid.
29. Zelfbeteugeling, bindende voorschriften, lichaamshouding, adembeheersing (het regelen van de ademhaling), terugtrekking (uit de buitenwereld), concentratie, (samadi), extase, zijn de acht onderdelen (van de zelfdiscipline van Yoga).
30. Geloften van zelfonthouding omvatten het zich onthouden van geweld, leugen en bedrog, diefstal, onkuisheid, hebzucht.
31. Deze (de vijf geloften), niet beperkt (getemperd) door rang of stand, plaats, tijd of omstandigheden, en alle stadia omvattend, vormen tesamen de Grote Gelofte.
32. Zuiverheid, tevredenheid, onthouding, zelfstudie, zelfovergave aan God, vormen te samen het naleven der geboden (Niyama).
33. Als het denken gestoord wordt door onbehoorlijke gedachten, is het voordurend nadenken over het tegenovergestelde (de remedie).
34. Aangezien onbetamelijke gedachten, emoties (en handelingen) zoals die welke bedreven worden met geweldpleging enz., of ze nu gekoesterd worden of verricht worden, door anderen of ze nu veroorzaakt worden door hebzucht, toorn of begoocheling, of ze nu aanwezig zijn in geringe tamelijk of intense mate, eindeloos lijden en onwetendheid ten gevolgen hebben, is het dus noodzakelijk diep over de tegengestelden na te denken.
35. Als men stevig gegrondvest is in geweldloosheid, is er het opgeven van (alle) vijandigheid in (zijn) bijzijn.
36. Is men stevig gegrondvest in waarheidlievendheid, dan berust de vrucht van handeling uitsluitend op de handeling (van de Yogi).
37. Als iemand stevig gegrondvest is in eerlijkheid en oprecht, komen allerlei kostbare (schatten, juwelen) omhoog (voor de Yogi).
38. Als men stevig gegrondvest is in seksuele onthouding, wint men kracht, ontembare energie.
39. Als de afwezigheid van bezitzucht een voldongen feit is, komt kennis (inzicht) omtrent het “hoe” en “waartoe” van het bestaan.
40. Uit fysieke reinheid (zuiverheid) (ontstaat) afkeer van het eigen lichaam en de tegenzin om in fysiek contact te komen met anderen.
41. Uit mentale zuiverheid spruit reinheid van Sattva voort, opgewektheid, eenpuntige, gerichtheid, beheersing der zinnen en geschiktheid tot het schouwen van het Zelf.
42. Door tevredenheid het allerhoogste geluk.
43. Volmaaktheid van de zintuiglijke organen en het lichaam (komt) na het teniet doen van onzuiverheid door strenge onthouding.
44. Door zelf-studie onstaat eenwording met de verlangde Godheid.
45. Door overgave aan God het tot stand komen van Samadhi.
46. De lichaamshouding moetvast en evenwichtig en gemakkelijk zijn.
47. Door ontspannenheid van de inspanning en door meditatie en op het “eindeloze” ( gaat men de lichaamshouding beheersen).
48. Daardoor geen aanvallen van (de kant van) de paren van tegenstelling.
49. Als dit voltooid is, (volgt) Pranayama, dat is eneriebeheersing, controle van in en uitstroming.
50. (Het is in) uitwendige, inwendige of plotseling tot stilstand gebrachte wijziging; wordt gereguleerd door tijd en getal , (en wordt hoe langer hoe) langduriger en subtieler.
51. Die Pranayama, die uitgaat boven het bereik van het inwendige, is de vierde soort (Pranabeheersing).
52. Daardoor verdwijnt (wordt) de versluiering van het licht (weggenomen).
53. En komt de geschiktheid van het denkvermogen tot concentratie.
54. Pratyahara of abstractie is, al het ware, de nabootsing door de zinnen van het denkvermogen door zich terug te trekken, los te maken, van hun objecten.
55. Dan volgt de hoogste heerschappij over de zinnen.